Credo (Geloofsbelijdenis)

1. De Bijbel

De Bijbel is voor de gelovige het enige onfeilbare en daardoor hoogste gezag in leer en leven.
(Ps.19:8,9; 1Cor.2:13; 2Tim.3:15-17; 2Petr.1:20-21)

2. De Drie-enige God

Wij geloven in God, de Schepper en Onderhouder van alle dingen. Wij geloven dat God de wereld heeft gemaakt in 6 letterlijke dagen van 24 uur. Ook heeft Hij de mens geschapen door het formeren van Adam uit stof en Eva uit Adams zijde. Ze zijn geschapen als de eerste twee mensen en dus de biologische voorouders van alle mensen. Er waren geen pre-Adamieten: geen mensen noch mensachtigen vóór Adam en Eva. De Heere God maakte en formeerde Adam naar Zijn eigen beeld.
God bestaat van eeuwigheid tot eeuwigheid in drie Personen: Vader, Zoon en Heilige Geest. Deze Drie zijn één in Wezen en gelijk in macht en heerlijkheid en hebben dezelfde natuur, eigenschappen en volmaaktheid. Aan hen komt dezelfde eer, aanbidding, geloof en gehoorzaamheid toe.
God de Vader verkiest, God de Zoon verlost, en de heilige Geest verzegelt tegen de dag van de verlossing.
(Gen.1:1-3; 2:7; 2:21-22; Zach.12:1; Mat.28:19-20; Mar.12:29; Joh.1:1-4; 14:9; Hand.5:3-4; 2Kor.13:13; Ef.1:4,6,13; Kol.1:15-16; Op.4:11)

3. De Persoon en het werk van Jezus Christus

Wij geloven dat Jezus Christus de eeuwige Zoon van God is. Hij is – door de Heilige Geest en uit de maagd Maria – mens geworden, zonder daarbij Zijn Godheid terzijde te stellen. Hij is gekomen om God te openbaren en de in zonde verloren mensheid te verlossen van de zondeschuld. Dat heeft Hij gedaan door Zichzelf te geven als een zondeloos, plaatsvervangend offer op het kruis van Golgotha. Hij heeft daarmee voldaan aan Gods rechtvaardig oordeel over de zonde. Daarna is Hij lichamelijk uit de doden opgestaan en opgevaren naar de hemel, waar Hij aan de rechterhand van God voor de gelovigen pleit.
(Mat.16:16; Luk.1:34-35; 24:27; Joh.1:1,2,14,18; 19:30; 20:28; Rom.3:24-26; 8:34; Fil.2:6-1l; Kol.2:9; 1Joh.4:1-3)

4. De Persoon en het werk van de Heilige Geest

Wij geloven in God de Heilige Geest, Die de wereld overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. De Heilige Geest bewerkt de wedergeboorte in het leven van een mens waardoor iemand van geestelijk dood, geestelijk levend wordt. De wedergeboorte komt openbaar in bekering en geloof. De Heilige Geest schenkt eeuwig leven aan eenieder die in Christus gelooft. Door Zijn doopbediening (Geestesdoop volgens 1Cor.12:13) verenigt Hij alle gelovigen in één lichaam, woont Hij blijvend in hen en verzegelt Hij hen tegen de dag der verlossing. De Heilige Geest vervult hen die zich aan Christus toewijden en geeft kracht voor dienstbetoon. Hij richt hun aandacht niet op henzelf, noch op hun ervaring, maar op Christus.
(Joh.3:5-8; 14:16-17; 16:13-14; Hand.1:8; 1Kor.12:13; Ef.1:13; 4:3; 5:18)

5. De Genadeleer

De totale radicale verdorvenheid van de mens
Wij geloven dat de mens geschapen is zonder zonde, naar het beeld en de gelijkenis van God.
Door een daad van bewuste, persoonlijke ongehoorzaamheid aan het Woord van God viel de mens echter in zonde. Daarmee verloor de mensheid haar geestelijk leven en werd dood in de zonde, uitgezonderd Jezus Christus.
Alle vermogens van de mens zijn door de zonde aangetast: het kwaad verduistert zijn verstand, verstoort zijn gevoel, verdraait zijn wil, richt zijn verlangens op het verkeerde, legt zijn geweten het zwijgen op en beïnvloedt zijn lichaam. Daarom dat ieder mens van zijn conceptie (bevruchting) af aan vervreemd is van God en totaal onmachtig om zich te onderwerpen en of acceptabel te maken voor de driemaal heilige God. Daarom dat de mens nooit in Christus zal geloven tenzij de Heere in Zijn genade deze vijandschap overwint en het geloof als gave schenkt.
(Gen.1:27; 3:1-24; 6:5-7; Num.15:39-40; Ps.51:5; Jes.64:6; Jer.17:9; Mat.15:19; Rom.3:9-10-18, 23; 7:18; 14:23; 1Kor.2:14; 2Kor.4:4-6; Ef.2:1,8-9; 4:18)

De onvoorwaardelijke verkiezing
Wij geloven dat God soeverein als Eerste het initiatief neemt. De verkiezing is niet op basis van enige verdienste van een mens.
God heeft Zijn gemeente uit het midden van de mensheid uitgekozen om als Zijn kinderen te worden aangenomen!
Het is niet dat God voorzien heeft dat wij voor Hem zouden kiezen waarop Hij voor ons gekozen heeft. Het is andersom, ómdat Hij ons heeft uitverkoren, daarom dat wij Christus hebben leren kennen.
De Bijbelse leer van de uitverkiezing leidt niet tot lijdelijkheid of passiviteit. Integendeel, eenieder die wil komen en drinken van het water van het leven om niet, word daartoe hartelijke uitgenodigd! Daarbij is het de Heere die om Zijn welbehagen het willen en het werken in ons werkt.
De uitverkiezing is een vertroostende en bemoedigende Bijbelse waarheid die wij – vooral ná dat wij tot geloof gekomen zijn – met grote dank en verwondering mogen beschouwen. Zodat het alles uit Hem is en niets van ons.
(Joh.6:37-40; 10:26; 171-10; Hd.13:48; Rom.8:28-33; 9:15-16; 1Kor.1:30; Ef.1:4-6,9,11; Fil.2:13, 1Th.5:9; 2Tim.1:9; 1Pet.1:1-2; 2:9; 5:13; Op.22:17b)

De bepaalde of bijzondere verlossing
Wij geloven dat de Heer Jezus Christus Zijn leven aan het kruis gegeven heeft om metterdaad, effectief allen te verlossen die van eeuwigheid zijn uitverkoren. Hij heeft het niet mogelijk gemaakt om verlost te worden, nee Hij heeft hen feitelijk, daadwerkelijk, op datzelfde moment verlost! Het is omdat een mens verlost is dat hij tot Christus kan komen.
Wij geloven dat de waarde van Christus zoenoffer groot genoeg is om alle mensen zalig te maken.
(Joh.10:15-16, 11:51-52, 17:6,9,19 Rom.8:32, Ef.5:25-27 Tit.2:14, Op.5:9-10, 17:8, 20:12,15)

De onweerstaanbare genade
Wij geloven dat de Heere God die de bekering werkt opdat zelfde moment alle weerstand en ongeloof wegneemt. Gods genade verandert een mens zodat zijn wil (die niet in staat was tot iets geestelijk goeds) gericht wordt op de wil van God. Genade maakt een mens gewillig om op Gods voorwaarde gered te worden, namelijk: geloof in de Heere Jezus en u zult zalig worden.
(Ps.115:3, Deut.4:35, Joh.1:12-13, 6:44, 64-65, Rom.9:14-18, 1Kor.1:23-24, 2Kor.4:4-6, Ef.2:8-9, 2Tim.2:24-25)

De volharding en geloofszekerheid van de heiligen
Wij geloven dat iedereen die uit genade door de Heilige Geest is wedergeboren voor altijd, onvervreemdbaar verzekerd is van Gods genade. Het is hun voorrecht zich te mogen verblijden in de zekerheid van hun verlossing, niet omdat zij het waard zijn, maar op grond van Gods trouw en het getuigenis van Zijn Woord.
De Heere God heeft Zijn zaligmakende genadewerk in het leven van elk van Zijn kinderen verzegeld tegen de dag van de verlossing.
Hijzelf staat garant voor een behouden aankomst van elk van Zijn kinderen in het hemels Vaderhuis. Er is geen afval van heiligen. Deze zekerheid moet niet gezien worden als een vrijbrief om te zondigen.
De realiteit van de geloofsverbondenheid met Christus blijkt uit de onderwerping van de vleselijke natuur aan de kracht van de Heilige Geest en uit de levensheiliging die zichtbaar wordt in het doen van goede werken, waartoe Christus hen verlost heeft.
Gelovigen hebben daarom God lief boven alles en hun naaste als zichzelf.
(Mat.7:20; Mar.12:28-34, Joh.6:47;10:26-23, Hand.16:14, Rom.6:23; 8:15-16; 28-30;38-39; 1Kor.1:8-9; 2Kor.1: 20-22; Ef.1:13-14; 4:30; Fil.1:6; 1Th.5:23-24; 1Pet.1:5; 1Joh.2:19; Jud.24-25)

6. De enige weg van de verlossing

Wij geloven dat de mens alleen door het geschenk van Gods genade verlost kan worden van de schuld en het oordeel van God over de zonde. Hij kan dus niet verlost worden door goede voornemens, oprechte inzet of onderwerping aan regels, voorschriften of instellingen van welke kerk dan ook. Om niet wordt de verlossing geschonken aan allen die in Christus geloven en vertrouwen op Zijn volbrachte werk aan het kruis op Golgotha en Zijn lichamelijke opstanding uit de doden.
(Joh.3:16-18; 5:24; Rom.6:23; 2Kor.15:3-4; Ef.1:6-7; 2:8-9; Tit.3:4,5; 1Pet.1:23)

7. De gemeente

Wij geloven dat allen die in Jezus Christus geloven door de Heilige Geest in één lichaam verenigd worden: de gemeente waarvan Jezus Christus het Hoofd is. De gemeente is op de eerste Pinksterdag ontstaan en zal haar volheid bereiken bij Christus’ komst voor de Zijnen. De leden van dit ene geestelijke lichaam worden ertoe geleid zich in een plaatselijke gemeente te laten invoegen voor onderricht, gebed, gemeenschap, dienstbetoon en de viering van de doop en de maaltijd van de Heere. Zij dienen de eenheid van de Geest te bewaren door de band van de vrede. Gelovigen worden opgeroepen om elkaar lief te hebben zoals Christus hen heeft liefgehad.
(Mat.28:19; Joh.13:34-35; Hand.2:22-47; 1Kor.11:23-26; 12:13; Ef.1:22-23; 4:3; 1Joh.3:14-23; Fil.2:1-11)

8. De instellingen

Wij geloven dat Jezus Christus de gemeente heeft bevolen om de twee Nieuwtestamentische instellingen, de waterdoop en de maaltijd van de Heere, te onderhouden. Deze twee instellingen worden onderhouden in een door liefde en dankbaarheid gemotiveerde gehoorzaamheid aan Jezus Christus. Geen van beide instellingen worden in de Schriften naar voren gebracht als een voorwaarde voor het eeuwig behoud. Wij leren en praktiseren de doop op geloof, door onderdompeling. Wij zien de maaltijd van de Heere als een monument dat ons de dood van de Heere Jezus in herinnering brengt door de tekenen van brood en wijn, als symbolen van Zijn verbroken lichaam en vergoten bloed.
(Mat 28:19; Hand.10:47-48; 1Kor.11:23-26)

9. Israël en de gemeente

Wij geloven dat Gods beloften aan Abraham en David onvoorwaardelijk, onberouwelijk en eeuwig zijn. Door de nationale verwerping van Jezus Christus is Israël gedeeltelijk verhard en tijdelijk terzijde gesteld.
Thans leven wij in het tijdperk waarin Jezus Christus Zijn gemeente, bestaande uit in Christus gelovende Joden en heidenen, bouwt. Het is primair door deze uitgeroepen gemeenschap van gelovigen dat God in deze wereld werkt.
De gemeente is echter niet in de plaats gekomen van Israël, maar heeft een apart en onderscheiden doel. Ten tijde van de wederkomst van Jezus Christus op aarde zal geheel Israël behouden worden, waarna de grote belofte van aardse macht en heerlijkheid ten volle en letterlijk in vervulling zal gaan. Naast de opdracht om Israël voor Christus te winnen behoort de houding van de gemeente ten opzichte van Israël door ootmoed, dankbaarheid, gebed, liefde en offervaardigheid gekenmerkt te worden.
(Gen.12:2-3; 15:9-17; 17:7; Ps.122:6; Zach.12:10; Mal.3:6; Mat.12:24; Rom.1:16; 11:20; 25-26; 16:2; Ef.3:6-1; Heb.6:13-18)

10. De gaven van de Heilige Geest

Wij geloven dat de Heere God naar Zijn soevereine wil door de Heilige Geest aan alle gelovigen gaven uitdeelt tot verheerlijking van God en tot opbouw van de gemeente. Wij geloven dat de Bijbelse gave van het spreken in tongen een teken is voor ongelovigen. Het gaat hier om bestaande talen die de spreker niet geleerd heeft. Het spreken in tongen is niet het noodzakelijke teken van de doop of de vervulling met de Heilige Geest.
Wij geloven dat God vrijmachtig is om op bovennatuurlijke wijze genezing te schenken. De genezing van ons sterfelijk lichaam ligt echter niet besloten in het volbrachte werk van Christus aan het kruis. Ons lichaam wacht op de volmaakte bevrijding van ziekte wanneer onze verlossing volkomen wordt in de opstanding.
(Rom.8:23; 1Kor.12:4-1; 13:8-10; 14:21, 24; 2Kor.12:7-9; Ef.4:7-13; 2Tim.4:20; Heb.2:3 -4; 1Pet. 4:10-11)

11. De wederkomst van Jezus Christus

Wij geloven en leven in de verwachting van de persoonlijke wederkomst van Jezus Christus op aarde; een komst in heerlijkheid, in Goddelijke macht en in majesteit.
De wederkomst van de Heere Jezus wordt voorafgegaan door de dag van Gods toorn en van het Lam, de grote verdrukking, waarin Gods oordelen over de aarde en haar bewoners zullen komen. De Heere Jezus komt samen met Zijn heiligen om Zijn Koninkrijk te vestigen. Niet de mens, maar de ijver van de Heere van de legermachten zal dit doen.
Dit alles loopt uit op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waar gerechtigheid woont. In die hoop zijn wij behouden. Deze verwachting leidt niet tot passiviteit, maar tot actieve navolging van Jezus Christus. Elke voorzegging van de wederkomst van Christus op aarde wordt vergezeld van een oproep tot levensheiliging.
(Hd.1:10-11; Fl.3:20-21; 2Th.1:7-12; Op.6:16-17; 19:11-16; Js.9:1-6; Hd.15:16-18; Rm.8:18-24; 1Pt.4:7-11)

12. De eeuwige staat van de mens

Wij geloven dat de zielen van de gelovigen bij het ontslapen direct en bewust in de tegenwoordigheid van Jezus Christus komen. Wanneer Christus weerkomt voor de gemeente zullen zij verenigd worden met hun verheerlijkte lichamen en alzo met Christus zijn in heerlijkheid.
Bij de dood van de ongelovigen gaan de zielen direct en bewust naar het dodenrijk, de plaats der pijniging. Aan het einde van het duizendjarig koninkrijk zullen zij met hun onsterfelijke lichamen verenigd worden en geoordeeld worden voor de grote witte troon. Zij worden geworpen in de poel van vuur, niet om vernietigd te worden maar om voor eeuwig van God gescheiden te worden in een bewust en oneindig oordeel.
(Luk.16:19-26; 2Kor 5:8; Fil.1:23; 2Th.1:7-9; Op.20:11-15)

13. De vijf Sola’s

Daarbij staan wij op het Bijbelse fundament van de 5 Sola’s uit de Reformatie:
Sola Fide – Alleen door het geloof (Rom.3:28; 4; Gal.2:15-16; 3:7, 24-26; Ef.2:8-9; Fil.3:9; 1Pet.2:6)
Sola Gratia – Alleen uit genade (Rom.3:24; 6:23, 11:5-6; Ef.2:5,8-9; 2Tim.1:9; Tit.3:5; 1Pet.1:13)
Sola scriptura – Alleen de Schriften (Jes.55:8-11; Joh.17:17; 1 Th.2:13; 2Tim.3:16-17; 4:1-5, Heb.4:12; 1Pet.1:23-25; 2Pet.1:20-21; Op.22:18-19)
Solus Christus – Alleen Christus (Joh.14:6; Hand.4:12; 1Tim.2:5)
Soli Deo Gloria – Alleen aan God de eer (Ps.72:18-19; Jes.42:8,12; 43:7; Rom.16:27; 1Kor.10:31; Ef.1:3,6,12,14; Fil.2:11; Op.4:8-11; 5:13; 11:13; 19:7)