Een vast fundament

Les 15a

Het kind en de kleinkinderen van Abraham (a)

Deze les is ook als film op YouTube te bekijken.

Deze les behandelt in het kort de belangrijkste gebeurtenissen in de levens van de nakomelingen van Abraham, zoals ze beschreven staan in de laatste 26 hoofdstukken van het Bijbelboek Genesis. Deze geschiedenissen beginnen in Kanaän en eindigen met Jozef in Egypte. Het is alsof we alles versneld en van grote afstand zien. We leren over de levens van een paar belangrijke personen uit de Bijbel.

In les 14 zijn we ingegaan op de geboorte van Isaäk, zoon van Abraham en Sarai. In Genesis 25:20 staat dat Isaäk met Rebekka trouwde. Zij was geboren in het land waar Abraham gewoond had vóórdat de Heere hem naar Kanaän leidde. Vlak hierna, in Genesis 25:24-26, staat beschreven dat Isaäk een tweeling kreeg: Ezau en Jakob. Eén van Jakobs zonen is Jozef. Kijk maar op het plaatje, dan zie je de belangrijke personen uit deze les op een rij.

We beginnen met het kijken naar Ezau, de tweelingzoon van Isaak die als eerste uit de buik kwam. Hij staat niet in het rijtje, maar zou anders naast Jacob staan.

Ezau geloofde God niet en waardeerde Gods beloftes niet

Ezau was een man die jager was. Hij was daar goed in: hij bracht z’n tijd door met het jagen naar dieren buiten in het veld. Zie Genesis 25:27a. Normaal gesproken zou de belofte over de Verlosser aan Ezau zijn doorgegeven, want hij was de eerstgeborene van Isaäk. Het was gebruikelijk dat via de oudste zoon de familielijn en dus de beloften aan de familie door zou lopen. De Verlosser zou dan één van Ezau’s nakomelingen zijn.

Maar Ezau was niet geïnteresseerd in de beloften van God. Hij geloofde God niet zoals Abraham en Isaäk dat gedaan hadden; Ezau leek op Kaïn. Hij wilde niet toegeven dat hij een zondaar was. Hij vond het niet nodig dat God hem zou moeten aannemen. In de Bijbel staat: “een onheilige, zoals Ezau” (Hebreeën 12:16a). Als we over Ezau lezen, zullen we zien dat hij z’n eigen weg ging en dat hij alleen voor de dingen van de wereld leefde. Dat was belangrijker voor hem dan wat God hem wilde geven en onderwijzen.

Toen Ezau op een keer heel erg moe terug kwam uit het veld, waarschijnlijk nadat hij was wezen jagen, vroeg hij of hij wat kon eten van een gerecht dat Jakob aan het klaarmaken was. De sluwe Jakob liet toen Ezau zijn eerstgeboorterecht aan hem verkopen.

Genesis 25
19 Dit zijn de afstammelingen van Izak, de zoon van Abraham; Abraham verwekte Izak.
20 Izak was veertig jaar oud, toen hij Rebekka, de dochter van Bethuel, de Syriër, uit Paddan-Aram, en de zuster van Laban, de Syriër, voor zich tot vrouw nam.
21 Izak bad vurig tot de HEERE in het bijzijn van zijn vrouw, want zij was onvruchtbaar. En de HEERE liet Zich door hem verbidden, zodat Rebekka, zijn vrouw, zwanger werd.
22 De kinderen stootten in haar lichaam tegen elkaar. Toen zei zij: Als dit zo is, waarom overkomt mij dit? En zij ging de HEERE raadplegen.
23 De HEERE zei toen tegen haar:
Er zijn twee volken in uw schoot,
en twee naties zullen zich uit uw lichaam vaneenscheiden.
Het ene volk zal sterker zijn dan het andere
en de meerdere zal de mindere dienen.
24 Toen nu de tijd om te baren voor haar aangebroken was, zie, er was een tweeling in haar schoot.
25 De eerste kwam tevoorschijn, rossig en helemaal behaard als een haren mantel; daarom gaf men hem de naam Ezau.
26 Daarna kwam zijn broer tevoorschijn, terwijl zijn hand de hiel van Ezau vasthield; daarom gaf men hem de naam Jakob. Izak was zestig jaar oud bij hun geboorte.
27 Toen die jongens groot werden, werd Ezau een man ervaren in de jacht, een man van het veld. Jakob echter was een oprecht man, die in tenten woonde.
28 Izak had Ezau lief, omdat hij graag wildbraad at; Rebekka daarentegen had Jakob lief.
29 Eens had Jakob soep gekookt, toen Ezau uit het veld kwam en moe was.
30 Toen zei Ezau tegen Jakob: Laat mij toch slurpen van dat rode, dat rode daar, want ik ben moe. Daarom gaf men hem de naam Edom.
31 Toen zei Jakob: Verkoop mij dan eerst je eerstgeboorterecht.
32 Ezau zei: Zie, ik ga toch sterven; wat moet ik dan met het eerstgeboorterecht?
33 Toen zei Jakob: Zweer het mij eerst. En hij zwoer het hem. Zo verkocht hij zijn eerstgeboorterecht aan Jakob.
34 Toen gaf Jakob Ezau brood, met de linzensoep. Hij at, dronk, stond op en ging weg. Zo verachtte Ezau het eerstgeboorterecht.

Jakob geloofde Gods beloften

Jakob was heel anders als Ezau; hij woonde rustig in zijn tent en hield schapen en vee. Jakob was niet zoals Ezau, hij was een gelovige man zoals Abraham en Isaäk. Jakob gaf toe dat hij een zondaar was en God nodig had die de Verlosser zou zenden. Hij was geïnteresseerd in Gods beloften.

Jakob ging naar het land van Abraham en Rebekka

Toen vader Isaäk oud geworden was, wilde hij zoals de mensen in die tijd het gewend waren, zijn kinderen zegenen. De oudste zou dan de grootste zegen ontvangen.

Maar dat was niet wat God gezegd had over deze jongens. Toen hun moeder in verwachting was, had de Heere tegen haar hal gezegd: De jongste zou de plaats van de oudste innemen. Uit de jongste zoon zou eens de Verlosser, de Bevrijder geboren worden.

Genesis 25:23 De HEERE zei toen tegen haar: Er zijn twee volken in uw schoot, en twee naties zullen zich uit uw lichaam vaneenscheiden. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere en de meerdere zal de mindere dienen.

Vader Isaäk wist dat ook. Maar was hij het vergeten, of wilde hij God niet gehoorzamen en zijn lievelingszoon de grote zegen geven? De Bijbel zegt daarover niets.

Nu vader oud werd, was Ezau ineens weer geïnteresseerd in zijn verkochte eerstgeboorterecht. Hij wilde graag voorspoed, zegen in dit tijdelijke leven. Dat hoopte hij te krijgen door de grote zegen van zijn vader. Dat bij de grote zegen ook de belofte hoorde van een Verlosser, kon Ezau niets schelen.

Jakob pakte de grote zegen van zijn broer af, door zijn vader te bedriegen. Jakob deed net alsof hij Ezau was en zijn vader, die blind was van ouderdom, had dit niet in de gaten.

Genesis 27
1 Het gebeurde, toen Izak oud geworden was en zijn ogen dof geworden waren zodat hij niet meer kon zien, dat hij zijn oudste zoon Ezau riep, en tegen hem zei: Mijn zoon! Hij zei: Zie, hier ben ik!
2 Hij zei: Zie toch, ik ben oud geworden en ik weet de dag van mijn dood niet.
3 Nu dan, pak je jachtgerei, je pijlkoker en je boog, trek het veld in en jaag voor mij een stuk wild.
4 Maak dan een smakelijk gerecht voor me klaar, zoals ik het graag heb, en breng het me om te eten. Dan zal mijn ziel je zegenen voordat ik sterf.
5 Nu luisterde Rebekka mee, toen Izak tot zijn zoon Ezau sprak. Ezau ging het veld in om een stuk wild te jagen en dat mee te brengen.
……
15 Daarop nam Rebekka de kostbare kleren van Ezau, haar oudste zoon, die ze bij zich in huis had, en trok ze Jakob, haar jongste zoon, aan.
16 Het vel van de geitenbokjes trok ze over zijn handen en over zijn gladde hals.
17 Zij gaf haar zoon Jakob het smakelijke gerecht in handen, met het brood dat zij klaargemaakt had.
18 Hij kwam bij zijn vader en zei: Mijn vader! En hij zei: Zie, hier ben ik; wie ben je, mijn zoon?
19 Jakob zei tegen zijn vader: Ik ben Ezau, uw eerstgeborene. Ik heb gedaan wat u mij gezegd hebt. Richt u toch op, ga zitten en eet van mijn wildbraad, zodat uw ziel mij kan zegenen.
20 Izak zei daarop tegen zijn zoon: Hoe is het mogelijk dat je dat zo snel gevonden hebt, mijn zoon? Hij zei: Omdat de HEERE, uw God, het mij heeft laten tegenkomen.
21 Izak zei tegen Jakob: Kom toch wat dichterbij zodat ik je kan betasten, mijn zoon, of je werkelijk mijn zoon Ezau bent of niet.
22 Toen kwam Jakob dichter bij zijn vader Izak en die betastte hem. Hij zei: De stem is Jakobs stem, maar de handen zijn Ezaus handen.
23 Hij herkende hem dus niet, omdat zijn handen, net als de handen van zijn broer Ezau, behaard waren. En hij zegende hem.
24 Hij zei: Ben je echt mijn zoon Ezau? Hij antwoordde: Dat ben ik.
25 Toen zei Izak: Zet het wat dichter bij me. Dan kan ik van het wildbraad van mijn zoon eten, zodat mijn ziel je kan zegenen. Hij zette het dicht bij hem en hij at. Hij bracht hem ook wijn en hij dronk ervan.
26 Zijn vader Izak zei tegen hem: Kom toch dichterbij en kus mij, mijn zoon!
27 Hij kwam dichterbij en kuste hem. Toen rook hij de geur van zijn kleren en zegende hem. Hij zei:
Zie, de geur van mijn zoon
is als de geur van het veld,
dat de HEERE gezegend heeft.
28 Moge God je geven
van de dauw van de hemel,
van de vruchtbare streken van de aarde:
overvloed van koren en nieuwe wijn.
29 Volken zullen je dienen,
naties zullen zich voor je buigen.
Wees heerser over je broers,
de zonen van je moeder zullen zich voor je buigen.
Vervloekt moet zijn wie jou vervloekt,
en gezegend wie jou zegent!
30 En het gebeurde, toen Izak gereed was met het zegenen van Jakob, en Jakob nog maar net bij Izak weggegaan was, toen gebeurde het dat Ezau, zijn broer, van zijn jacht terugkwam.
31 Ook hij maakte een smakelijk gerecht klaar en bracht dat bij zijn vader. Hij zei tegen zijn vader: Mijn vader, richt u op en eet van het wildbraad van uw zoon, zodat uw ziel mij kan zegenen.
32 Izak, zijn vader, zei tegen hem: Wie ben je? Hij zei: Ik ben uw zoon, uw eerstgeborene, Ezau.
33 Toen beefde Izak van grote en hevige schrik en zei: Wie was het dan die een stuk wild gejaagd en het mij gebracht heeft? Ik heb overal van gegeten voordat jij kwam, en ik heb hem gezegend, en gezegend zal hij zijn.
34 Toen Ezau de woorden van zijn vader hoorde, gaf hij een zeer luide en bittere schreeuw, en zei tegen zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader!
35 Hij antwoordde echter: Je broer is met bedrog gekomen en heeft je je zegen afgenomen.
36 Hij zei daarop: Wordt hij niet terecht Jakob genoemd, omdat hij mij nu twee keer bedrogen heeft? Mijn eerstgeboorterecht heeft hij mij afgenomen, en zie, nu heeft hij mij mijn zegen afgenomen. Verder zei hij: Hebt u dan geen zegen voor mij overgehouden?
37 Izak antwoordde en zei tegen Ezau: Zie, ik heb hem heerser over jou gemaakt en al zijn broers heb ik hem als dienaar gegeven. Ik heb hem van koren en nieuwe wijn voorzien. Wat kan ik dan nog voor je doen, mijn zoon?
38 Daarop zei Ezau tegen zijn vader: Hebt u alleen maar deze ene zegen, mijn vader? Zegen mij, ook mij, mijn vader! En Ezau begon luid te huilen.
39 Toen antwoordde zijn vader Izak en zei tegen hem:
Zie, van de vruchtbare streken van de aarde
zal je woongebied zijn,
en van de dauw van de hemel van boven.
40 Van je zwaard zul je leven
en je broer zul je dienen.
Maar als je tot macht komt,
zul je zijn juk van je nek afrukken.
Ezau haat Jakob
41 Ezau haatte Jakob om de zegen waarmee zijn vader hem gezegend had, en Ezau zei in zijn hart: De dagen van rouw over mijn vader naderen; dan zal ik mijn broer Jakob doden.
42 Toen aan Rebekka deze woorden van haar oudste zoon Ezau verteld werden, stuurde zij een bode en liet Jakob, haar jongste zoon, roepen en zei tegen hem: Zie, je broer Ezau troost zich over jou met de gedachte dat hij je zal doden.
43 Nu dan, mijn zoon, luister naar mijn stem: Sta op, vlucht naar Haran, naar mijn broer Laban,
44 en blijf enige tijd bij hem, totdat de woede van je broer bedaard is.
45 Als de boosheid van je broer bedaard is en hij vergeten is wat je hem hebt aangedaan, zal ik een bode sturen en je vandaar terug laten halen. Waarom zou ik me op één dag van jullie beiden laten beroven?
46 Rebekka zei tegen Izak: Ik heb een afkeer van mijn leven vanwege de dochters van de Hethieten. Als Jakob een vrouw neemt uit de dochters van de Hethieten zoals deze twee, uit de dochters van dit land, wat heeft mijn leven dan nog voor zin?

Omdat Jakob de grote zegen had genomen, wilde Ezau hem vermoorden. (Zie Genesis 27:41). Daarom verliet Jakob de tenten van zijn ouders en begon een lange reis naar Mesopotamië, het land waarvan z’n opa Abraham was gekomen.

Om over na te denken: Esau ging zijn eigen weg en leefde voor het plezier van deze wereld. In het leven zijn er dingen die belangrijker zijn. God had ze Esau willen leren. Maar wilde Esau wel leren wat Gods weg en Gods doel was met zijn leven? Hoe is dat in jouw leven? Ga jij je eigen weg, net als Esau? Of wil je net als Adam, Abel, Noach en Abraham toegeven dat je een zondaar bent en vergeving nodig hebt, dat er een Verlosser nodig is?

Jacob ging via Haran, waar Abraham ook een poosje gewoond had (zie Genesis 28:10 en zie ook het kaartje uit les 12). Het was een lange tocht van Kanaän naar Mesopotamië, op de weg erheen moest Jakob in de bergen slapen. (Zie Genesis 28:11). Op een nacht, toen Jakob sliep, gaf God hem een droom. Met name in die tijd sprak God veel tot mensen door dromen. Nu hebben we de Bijbel, Gods Woord.

Thema: God communiceert met de mens

De droom staat beschreven in Genesis 28:12-15:

12 Toen droomde hij, en zie, op de aarde stond een ladder, waarvan de top de hemel raakte, en zie, de engelen van God klommen daarlangs omhoog en omlaag.
13 En zie, de HEERE stond boven aan die ladder en zei: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham en de God van Izak; dit land waarop u ligt te slapen, zal Ik u en uw nageslacht geven.
14 Uw nageslacht zal talrijk zijn als het stof van de aarde en u zult zich uitbreiden naar het westen, het oosten, het noorden en het zuiden. In u en uw nageslacht zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.
15 En zie, Ik ben met u, Ik zal u beschermen overal waar u heen zult gaan, en Ik zal u terugbrengen in dít land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik tot u gesproken heb.

Thema: God is liefdevol en genadig

Jakob was een zondaar; een leugenaar. De ladder laat iets zien van de kloof, de scheiding die er is tussen God en mens. Alleen door Jezus kunnen wij tot God komen. God, in Zijn genade, liet Jakob zien dat er een weg tot Hem is. God liet Jakob ook zien dat zegeningen alleen van God Zelf komen en dat Jakob op God moest vertrouwen.

  1. Er is een weg tot God
  2. De zegen komt alleen van God
  3. Vertrouw op God

God geeft Jakob de beloften die Hij Abraham en Isaäk gegeven had

In het Bijbelgedeelte hierboven (Gen 28) staat beschreven hoe God in de droom aan Jakob de beloften herhaalt die Hij al gegeven had aan Abraham en Isaäk. God ging ermee verder om Zijn plan uit te voeren om de Verlosser te sturen. Hij vergeet Zijn beloften niet, nooit ! Heel veel jaren waren voorbijgegaan sinds dat God de eerste belofte gegeven had over de Verlosser in de tuin van Eden. Maar God was Zijn plan niet vergeten.

Vragen

  1. Welke van de twee broers was werkelijk in Gods beloften geïnteresseerd?
    antw. Jakob
  2. Welke van de twee broers ging zijn eigen gang en leefde voor de dingen van de wereld?
    antw. Esau
  3. Hoe heette de opa van Esau en Jakob?
    antw. Abraham
  4. Hoe heette de vader van Esau en Jakob?
    antw. Isaäk
  5. Waarom ging Jakob weg bij de tenten van zijn ouders?
    antw. Omdat zijn broer Esau zo boos was, dat hij hem wilde vermoorden.
  6. Onderweg sprak God door een droom tot Jakob. Waar ging die droom over?
    antw. Hij zag een ladder waarop engelen naar beneden en naar boven klommen.
  7. Jakob zag niet alleen iets in zijn droom, de Heere sprak ook tot hem. De Heere vertelde hem hetzelfde als aan Abraham. Kan je één van die beloften noemen?
    antw. De belofte van het land / De belofte van veel nakomelingen / De belofte van de komende Verlosser (die uit één van zijn nakomelingen zou geboren worden).